De Zonnebloem
Rolstoelduwer
Negen leden van Rotaryclub Huizen hebben vorige week als vrijwilliger meegewerkt op het de hotelboot De Zonnebloem van de gelijknamige vereniging. Tijdens de laatste reis van dit seizoen hebben ze vrijgenomen om met nog vijftig andere vrijwilligers meer dan 60 gasten een onvergetelijke vakantie te bezorgen. Journalist Ab Visscher ging mee en hield voor De Huizer Courant een dagboek bij.
Een week uit het leven van een Rotary-rolstoelduwer bij De Zonnebloem
‘HIER HEB JE TIJD VOOR MENSEN’
door Ab Visscher
Proloog
Je opgeven als vrijwilliger is één ding, als je ervoor staat vraag je toch af: waar begin je aan. En dat proces begint al in de weken voorafgaand. Opeens ontmoet je mensen die De Zonnebloem blijken te kennen. Een blik op de website van De Zonnebloem leert dat er maar liefst 570.000 donateurs zijn en zo’n 36500 vrijwilligers. En opeens loop je tegen mensen op die iemand kennen die al eens is mee geweest: ‘Hard werken hoor. ’s Ochtends om 6 uur opstaan en de hele dag doorwerken’. Andere vrijwilligers zijn gebeld en weten zelfs al wat hun taak wordt. Voor mij is maar één ding zeker: ik sta om maandagochtend om 10 uur bij de Goede Herderkerk.
Met vijf mannen staan we om 10 over tien achter de Goede Herderkerk te wachten. Er zijn er weer vier te laat, het is ook altijd hetzelfde liedje. Tot een telefoontje ons leert dat aan de voorzijde van de kerk vier man op ons staan te wachten...........
Keurig op tijd arriveren we op de Rijnkade in Arnhem. Door de ramen van het restaurant zien we al de nodige dames koffiedrinken. Onze kleine invasie van negen Rotary-mannen op ‘de Zonnebloem’ doet hier en daar een (tevreden) wenkbrauw omhoog gaan.
Veel tijd om te wennen is er niet. We worden naar het benedenschip gedirigeerd en daar begint een dolkomische klucht voor vier heren en vier op te maken (stapel)bedden. Op een oppervlakte van krap zes vierkante meter: het zweet gutst over de gezichten: da’s een lekker begin.
Boven in het restaurant staat het hoofd Vakantie van deze reis, Ineke van Wijk, klaar om ons de eerste beginselen van het vrijwilligerschap bij te brengen. Ieder heeft een badge met een kleur; ieder krijgt gelijk een rooster voor de gehele week. Mijn taak voor de komende vijf dagen: receptie.
Maar voordat we zover zijn, is het wachten eerst op de gasten. De volgende twee uur krijgen we een breed palet aan taxi’s, rolstoelbussen en rolstoelautootjes te zien. We staan met vier/vijf man klaar om koffers te sjouwen, mensen naar binnen te rijden, waarna een verpleegkundige zich ontfermt over de gast. Rolstoelen, veel rolstoelen. En rolators. Maar ook: onwennige gezichten - gespannen soms; want opeens met zo’n 60 andere gasten, vreemde gezichten, en nog eens zo’n zelfde aantal begeleiders op een schip zitten, is ook voor een niet-zieke of gehandicapte nog wel even wennen.
Later op de middag volgt een voorstelrondje in kleurgroep. Voor mij is dit mijn eerste reis en dat steekt schril af tegen de mensen die blijmoedig melden dat ze voor de zesde, zevende, zeventiende of zelfs veertigste keer meevaren als vrijwilliger.
MPS ‘de Zonnebloem” heeft drie dekken en heeft op het salondek een restaurant en de salon. Bij het eten ’s avonds volgt een heuse volksverhuizing van de voorzijde naar de achterzijde het schip: rolstoelen, rollators en zelfs complete bedden gaan richting eetzaal. Daar staan keurig gedekte tafels klaar: kaarsen, servetten, glazen.
De avond wordt doorgebracht in de salon. Iedere gast krijgt na afloop van de reis een plakboek. Ploegleider Mieke heeft voor mij ‘twee hele aardige dames’. Ik heb er deze week een taak bij: het verzorgen van twee herinneringsplakboeken.
Ik maak kennis met de dames Van der Wal en Welling: twee Friezinnen uit Oudega. De salon heeft niet alleen een dansvloer, maar ook een piano. Hans voelt zich meteen thuis en voordat we het weten glijden ‘De blanke top der duinen’ en ‘Piet Hein’ de zaal binnen. Een blik van herkenning, er wordt massaal meegezongen, geneuried. Bij sommige gasten beweegt alleen de mond; de ogen zichtbaar verrukt. Rond de piano is het knap druk.
De dag eindigt aan de bar; de Zeeuwse kok, Bertus, heeft alikruiken meegenomen en laat die lekkernij vergezeld gaan van een bloemrijke tekst: ‘Als je ze eruit haalt met een naald, is het net een snotje.’ Er zijn heel wat mensen die zich daardoor niet laten ontmoedigen. Twaalf uur sluit de bar en is het bedtijd.
DINSDAG
’s Ochtend 7 uur gaat de telefoon. Na een nacht die vooral werd gekenmerkt door het bij voortduring aanslaan van een hydrofoor in de pompruimte naast de hut. En daarnaast was er natuurlijk mijn slapie Bart die iedere keer bij het aanslaan van de pomp de natuurlijke drang had om het toilet te bezoeken….
Half acht ontbijt met de vrijwilligers; het begint al een groep te worden merk je. De verzorgende vrijwilligers zitten voor het eerst in ‘battle-dress’, de witte werkkleding. We varen inmiddels in de Rotterdamse haven. Het mist, dus veel is er niet te zien.
Direct na het ontbijt worden we door Frans aan het werk gezet. Stofzuigen, toiletten schoonmaken, vloeren schrobben. Een uurtje later zit het er alweer op en gaan we koffie drinken.
We meren af aan de Willemskade in Rotterdam. De gasten maken zich op om aan wal te gaan. De meeste vrijwilligers krijgen een gast toegewezen. Ik ga op stap met de twee Friezinnen. Ze zien de koopgoot niet zitten, dus we besluiten de Erasmusbrug ‘te doen’. Daarna gaan we richting Euromast. We wandelen door het park en daarna belanden we in een koffiehuis dat getooid is met de naam ‘de Ballentent’.
Eenmaal terug aan boord blijkt tijdens de maaltijd dat een van de onzen, Henk, zijn brandwacht-dienst wel heel ruim heeft geïnterpreteerd. Hij is ’s middags een uurtje op bed gaan liggen. Maar er ontsnapt weinig aan het wakend oog van de adjunct-vakantieweek, Frans. En Henk komt er niet onderuit: onder groot leedvermaak van de aanwezigen moet hij wc’s gaan schrobben.
|
|
Omdat mijn receptiedienst tijdens de maaltijd valt (Indisch buffet), heb ik tijd om de twee herinneringsalbums bij te werken. Bij de ‘Ballentent’ heb ik de nodige plaatjes gekregen en wat ik over heb vindt gretig aftrek bij anderen die weinig of geen plaatjes hebben.
Voor het avondprogramma is een muzikant ingehuurd die de sfeer feilloos aanvoelt. Klappers van de avond zijn ‘Daarbij die molen’, ‘Als de klok van Arnemuiden’ en ‘Het kleine café aan de haven’. Vrijwilligers en gasten mengen zich. We zien enkele staaltjes van rolstoeldansen. Het is indrukwekkend te zien hoe tientallen vrijwilligers, soms goedwillende amateurs, soms professionals, omgaan met de gasten. In een gemiddeld verzorgingstehuis staan er per dag 50 zorgminuten per patiënt. Op deze boot hoeven ze maken maar te kikken en er staat iemand voor ze klaar. Wat ze ook vragen, het gebeurt nu en niet straks. En: het gebeurt altijd met een glimlach.
Ik betrap me erop dat je als vrijwilliger een dusdanig intensief takenpakket hebt, dat er geen enkele tijd over is om nog ‘ns rustig over je werk of thuis na te denken. Vanuit dat gezichtspunt gezien is het dus een ideale vakantie. Zij het natuurlijk dat je geen tijd hebt om uit te rusten.
Menigeen heeft het plan om de kooi vanavond vroeger op te zoeken. Maar de bar sluit toch pas weer om half één. De eerste plannen ontstaan om vrijdagavond als clubje mannen te gaan optreden. Aan de bar tref ik het hoofd werktuigkunde. Als ik vraag of hij ’s nachts de hydrofoor (die luidruchtige waterpomp) niet kan uitzetten, kijkt hij me wat meewarig aan: ‘Je slaapt zeker in hut 126’. Om me daarna gerust te stellen met de mededeling dat in normale situaties er twee van die apparaten ’s nachts aan en uitgaan……..
WOENSDAG
Het was al voorspeld: we zouden vannacht beter slapen. En het klopt, we hebben als een roos geslapen. Na het ontbijt begint onze gebruikelijke ochtendroutine: toiletten nalopen, schoonmaken en vloeren schrobben: het gebeurt met een routine alsof we nooit anders hebben gedaan. Om negen uur is het koffiedrinken in de hal bij de receptie. Negen mannen maken een luidruchtig – maar vrolijk gezelschap, dat is inmiddels wel duidelijk.
Op het hoofddek is de verpleging bezig de gasten klaar te maken voor het ontbijt. Het is een komen en gaan van verpleegkundigen. Het is een gestructureerde ‘chaos’ waarbij iedereen weet wat ‘ie moet doen. Het voelt professioneel aan.
We zijn vertrokken uit Rotterdam en varen richting Dordrecht. Daar arriveren we even na de middag. De gasten waarmee Piet en ik gaan wandelen, willen nog wat kaarten schrijven; rond half twee zijn ze klaar voor vertrek. Als we van boord gaan haakt Hans met zijn gast aan en verkennen we met drie rolstoel-gasten en begeleiders Dordrecht. Het wordt een hilarische tocht door Dordrecht en de tranen biggelen ons zessen soms over de wangen. We drinken koffie in het centrum. Rond half vier zijn we terug aan boord.
De sfeer aan boord is merkbaar losser geworden. 120 mensen hebben een dag de kat uit de boom gekeken en voelen dat het goed is. Er wordt veel gepraat, gelachen en de stemming is opperbest. Een stevig rokend echtpaar heeft het naar de zin. De zwaar bebaarde ex-zeeman en ex-chauffeur praat veel en hard, zij corrigeert hem soms met een stil gebaar. Als ze thuiskomen wacht hen een verrassing, weet hij. Het is huis wordt gewit. We praten over vriendschap. ‘Van de honderd vrienden die ik had, zijn er sinds de ziekte van mijn vrouw denk ik nog maar twee over; terwijl ze je vroeger altijd wisten te vinden voor vis of een pilsje’, zegt hij nuchter. Haar hoofd gaat zachtjes instemmend op en neer.
Henk heeft zijn dienst geruild met Bart zonder overleg met Frans. Publiekelijk krijgt hij een standje van Ineke. ‘Die man gaat gewoon z’n eigen gang’, verzucht ze later. ‘Ik voel me soms net een schoolfrik; maar je moet hier toch steeds de puntjes op de i blijven zetten, anders lopen de dingen in het honderd.’
Een receptiedienst in de avond blijkt zeer gezellig te zijn. Er komt veel volk langs en iedereen komt even buurten. In de salon is de Zeeuwse dansgroep Walacra gearriveerd. Het motto van vanavond is dansen en Zeeuwse boterbabbelaars maken en eten. Aan het eind van de avond blijkt Zeeuwse Bertus (categorie: ruwe bolster, blanke pit) nog alikruiken te hebben en even later komen er gebakken mosselen en blokjes kaas door. Gelukkig ook in de receptie.
Rond een uur of half twaalf is het voor de meeste gasten bedtijd. Verzorgenden Rieneke en Wout wachten een half uur op een gast die ‘even naar de wc’ moet. Ze zijn ook in het dagelijks leven in de verzorging, maar vinden het werk aan boord van ‘de Zonnebloem’ niet te vergelijken. ‘Dit is anders. Weet je waarom ik hier ben? Als ik die meneer die nu op de wc zit, aan de bar zie zitten genieten, daar doe ik het voor’, zegt Wout. Rieneke: ‘Hier heb je tijd voor mensen. Ze weten niet wat ze overkomt als je ze vraagt: zal ik u ontbijt op bed brengen. Dan vraag je: wat wilt u voor ontbijt en dan krijg je als antwoord: ik eet altijd twee boterhammen. En als je dan zegt: ja, maar wat wilt u, dan krijg je als antwoord: een beschuitje. Dat is toch fantastisch?’
DONDERDAG
’s Ochtend bij de koffie zit ik naast een gast uit het Oosten des lands. Een fragiele, zichtbaar zieke man, die blijkt te beschikken over een brede belangstelling. Hij is er zeer slecht aan toe en heeft pas maandag te horen gekregen dat hij meekon. We komen te praten over de organisatie van de reis. ‘Beter dan het Rode Kruis’, zegt hij gedecideerd. Om gelijk te nuanceren: ‘Dat wil niet zeggen dat die slecht zijn, maar hier krijg je gewoon meer zorgt.’ Hij wil op de (digitale) foto met twee medewerkerster. Gaan we regelen. ’s Middags staat hij in zijn rolstoel buiten op de kade, getooid met een brede leren cowboyhoed met een lach van oor tot oor.
Tijdens de lunch schuif ik aan bij de weduwe van een huisarts uit het Gooi. Ze is inmiddels verhuisd naar de Achterhoek en woont daar in een zorg-op-maat-project. ‘Daar kan ik tot mijn dood blijven wonen’, zegt ze nuchter.
Gorinchem is de volgende stop van ‘de Zonnebloem’. We arriveren rond het middaguur. De wandeling met ‘mijn’ Friezinnen leidt ons onder andere langs de plaatselijke molen. De molenaar is in zijn transportbusje bezig en heeft de deur van de molen laten openstaan. Hoewel de molen alleen op zaterdagen open is, wurmen we ons een weg naar binnen. Henk begint ansichtkaarten uit te delen en wanneer de molenaar binnenkomt weet hij het zeker: dit is een heterdaadje. ‘Gaan we uitdelen’, vraagt ‘ie beschuldigend. Hij is enigszins gerustgesteld als hij de verzekering krijgt dat alles wordt betaald. Na de verkoop van een paar potjes honing ontdooit hij wat meer.
Na wat omzwervingen door het dorp belanden we op het centrale plein op een terras. Dat is met recht omgetoverd tot een ‘Zonnebloem-terras’: het staat vol met rolstoelen en niet-gasten van de boot laten het wel uit hun hoofd om aan te schuiven. En: het bedienend personeel heeft een embleem op het t-shirt dat wel iets weg heeft van een zonnebloem!
’s Avonds ga ik slapen omdat ik nachtdienst heb in de receptie. Liggend in bed maalt het in m’n hoofd rond over de intensiteit van de inzet van de verzorgende vrijwilligers, hun inlevingsvermogen en over de ontmenselijking van de zorg die, als je kijkt naar de aandacht die de mensen op deze boot krijgen, hier wel heel erg manifest wordt. Als rolstoelduwer kun je je nog ‘ns drukken, als verzorgende moet je steeds klaarstaan. Slopend. Als ik opsta speelt op de radio Phil Collins ‘You’ll be in my heart’. Hoe toepasselijk.
Rond middernacht zit de nachtploeg rond de receptie en verzorgende Annemarie ziet een begeleidster van een patiënt (jonge vrouw, slachtoffer van een verkeersongeluk) langslopen. De vraag ‘heb je het een beetje moeilijk’ is in één keer raak. Na een paar woorden en een kort gebaar gaat ze (hopelijk getroost) slapen.
Het wordt doorwerken die nacht: menukaarten knippen en plakken, werken aan de plakboeken, telefoon opnemen. Het is een onrustige nacht: de twee verzorgers van dienst lopen af en aan. Rond drie uur eten we karbonades met brood, klaargemaakt door brandwacht Gerrit.
VRIJDAG
’s Ochtends slaap ik na het ontbijt een paar uurtjes. We meren af aan de Waalkade in Nijmegen. Het schip ligt meters lager dan de kade en gasten die de stad in willen, worden met een touw naar boven getrokken. Er gaat op die manier zelfs een compleet bed naar boven.
De twee Friese gasten hebben concrete ideeën over de invulling. We gaan naar het fietsenmuseum Velorama. Dat ligt vlak bij de boot. Alleen de eerste en tweede verdieping zijn toegankelijk met een rolstoel. We gaan op zoek naar foto’s van Wietze de Vries uit Oudega. Zij is de buurvrouw van één van de Friese dames. De fietsenwinkel van De Vries uit Oudega heeft veel spullen en papieren gedoneerd aan het museum.
Als er al foto’s zijn, kunnen we die vinden op de derde verdieping, weet de receptioniste. Een medewerker kent de naam wel, maar lijkt niet van zins om heel erg diep te gaan spitten om iets op te diepen. We belanden met de nodige moeite (hoge drempel!) op de tweede verdieping. Op de tweede noch de eerste verdieping is ook maar iets te vinden over Wietze de Vries. De dames vinden het wel voldoende en we verlaten via dezelfde rolstoel-onvriendelijke achteruitgang het museum.
Ter hoogte van het kantoor komen we de directeur van het museum tegen. Bij het horen van de naam Wietze de Vries wordt hij wél meteen enthousiast. Er worden foto-boeken aangerukt, we krijgen uitleg en even later staan we zelfs voor de deur van de bibliotheek: de Wietze de Vries Bibliotheek, staat er moet grote witte letters op. Missie geslaagd!
We besluiten een kop koffie te gaan drinken op dit succes. Dat is makkelijker gezegd dan gedaan in Nijmegen. Het wordt een Alp d’Huez-operatie voor twee rolstoelen. Als we zwetend boven zijn aangeland, vinden we dat we wel een slagroompunt hebben verdiend. Ook de tocht naar beneden is pittig en vermoeid melden we ons weer bij ‘de Zonnebloem’.
’s Avonds is het Kapiteinsdiner. Iedereen is keurig gekleed en op het menu staan lekkernijen als zalm, varkenshaas en een grand dessert. Tijdens de maaltijd ontvangen een aantal vrijwilligers beeldjes en herdenkingsoorkonden. Na de maaltijd begint in de salon het bedanken en afscheid nemen. Herman heeft een lied gemaakt (wijze: Toen wij uit Rotterdam vertrokken) en uit volle borst zingt de zaal het refrein mee. Eén van de gasten komt met haar man naar voren en begint zichtbaar en hoorbaar zenuwachtig aan een speech. Het is voor het eerst sinds acht jaar dat haar man en zij op vakantie zijn en de twee hebben een paar Zonnebloem-loten gekocht voor een paar medewerkers. Enige voorwaarde: als er een grote prijs op valt, moet het geld naar De Zonnebloem. Een verhaal recht uit het hart.
De avond wordt verder doorgebracht met veel last-minute knippen en plakken aan de herinneringsboeken. En natuurlijk wordt er veel nagepraat. Als Rotary-mannen hebben we een stempel gedrukt, dat horen we van alle kanten, gelukkig een positief stempel. ‘Laat even weten als jullie weer meegaan, dan schrijf ik ook in’, zegt een andere vrijwilligster. Een groter compliment kun je als Rotary-leden nauwelijks krijgen, lijkt me.
In de hut aangekomen, bel ik met de receptie waar Jan deze laatste nacht de wacht houdt. Als ik me meld (‘meneer Albers, ik moet plassen’), wordt die actie – ondanks dat ik me heb bekend gemaakt - luttele minuten later afgestraft. Gewapend met een nat washandje, een steek en een bekertje water (met rietje), staan er opeens twee verzorgsters gierend van de lach in de hut. Dit is het moment om echt te gaan slapen….
ZATERDAG
De nacht is dus kort. ‘Onze’ barkeeper Henk geeft weliswaar om half één ‘laatste ronde’, maar het napraten duurt nog een stief uurtje. En om half zeven gaat de bel. Omdat dit de laatste reis van dit seizoen is, moet het schip van boven tot onder worden schoongemaakt. In de receptie kan ik met een kopje thee, wat brood en een jus d’orange rustig wakker worden en de bedrijvigheid vooral van de zijkant registreren….
Als we om half tien afmeren in Arnhem, is de sfeer onder de gasten in het restaurant al wat bedrukt. De eerste waterlanders verschijnen. ‘Maandag wilden sommigen naar huis, nu willen ze niet weg’, zegt een verzorger.
Meer dan 60 gasten worden in anderhalf uur ontscheept. Ik loop mee met het bed van een gast (zo’n gezellige, altijd vrolijke man) die maandag voor het eerst sinds jaren buitenkwam. Dat laatste ‘feitje’ hoor ik pas op de weg naar in de auto. Het geeft de herinnering aan die laatste blik vanuit de bus een extra schrijnende dimensie.
In de auto naar huis strijden leegte en vermoeidheid om de eer. We roemen het eten, de sfeer, de organisatie. Stof genoeg om nog lang over na te praten. Volgend jaar weer? André weet nu al dat hij tekent voor twee weken op ‘de Zonebloem’. De rest zwijgt en denkt. En over wat dat denken concreet heeft opgeleverd, hoort u te zijner tijd meer. Want dat deze week in Rotaryclub Huizen een follow up krijgt, dat is zeker!